Historie van Ravenstein

Ravenstein werd in 1360 gesticht door Walraven van Valkenburg, leenman van de hertog van Brabant, die toen aan de oever van de Maas een kasteel liet bouwen, na daarvoor jarenlang vanuit zijn kasteel te Herpen tol te hebben geheven over het verkeer op de rivier. Ravenstein ontleent zijn naam aan Rave (gracht) en Stein (een adellijk huis of kasteel). In 1364 probeerde de hertog van Brabant tevergeefs een einde te maken aan deze praktijk door het kasteel te belegeren. Al snel ontstond er rondom de burcht een nederzetting. En in 1380 kreeg Ravenstein stadsrechten. Ravenstein werd het economisch en kerkelijk centrum van de regio en nam de bestuurlijke rol over van Herpen en Uden.

Het Land van Ravenstein werd in 1397 Kleefs territorium, de vesting werd gemoderniseerd met wallen, waarvan een kazemat uit 1509 nog te zien is. In 1544 werd, in opdracht van Karel V, begonnen met de afbraak van de vestingwerken, met name aan de landzijde. Langs de Maas bleef het grootste deel van de versterkingen bewaard als waterkering. De ontmanteling werd niet voltooid en er werd vrijwel direct weer begonnen met de herbouw van versterkingen. Na 1609 valt Ravenstein onder gezag van Brandenburg.

In 1610 gaf de keurvorst van Brandenburg toestemming aan de Republiek om in Ravenstein troepen te legeren. Nog datzelfde jaar werd gestart met de aanleg van een vesting volgens het oud Hollands stelsel. In 1621 werden de hoornwerken nog aangelegd waarmee de vesting Ravenstein haar grootste omvang verkreeg. Van de oude vestingstad resteren nu nog twee van de drie poorten, de stadsgrachten, twee rondelen die opnieuw zijn opgemetseld, een bolwerk, een ravelijn en twee hoornwerken.
In 1641 werd er een speciale garnizoenskerk gebouwd. Ravenstein bleef echter buiten de Republiek en de vrijheid van godsdienst keerde terug. Het Land van Ravenstein werd hierdoor een toevluchtsoord voor kloosterorden die uit de Republiek waren gevlucht, terwijl katholieken van over de grens in kerken op Ravensteins grondgebied de mis bijwoonden. Bij de komst van de Fransen in 1672 trok het Staatse garnizoen zich terug, de vestingwerken werden vervolgens gesloopt.Het stadje heeft nog steeds het oorspronkelijk stratenplan, ondanks de intrede van de moderne tijd heeft het stadje haar monumentale karakter weten de behouden.

In 1735 werd in Ravenstein de Sint-Luciakerk gebouwd, de enige Nederlandse kerk in deze barokstijl buiten de provincie Limburg. In 1538 werd voor het eerst van een parochiekerk te Ravenstein melding gemaakt. Na een stadsbrand werd door de Jezuïeten in 1606 een nieuwe kerk gebouwd. Na de bouw van de Sint-Luciakerk kerk werd de laatste overbodig en zo kon door de Jezuïeten, op de plaats van deze kerk, in 1752 een Latijnse School worden opgericht. De school werd gefinancierd uit de opbrengsten van de Ravensteinse Loterij en heette Gymnasium Aloysianum. Dit diende oorspronkelijk als kleinseminarie en heeft bestaan tot 1878. Geleidelijk kwam het gebouw in gebruik als raadhuis. In 1978 werd het gebouw vervangen door een gemeentekantoor en kwam de ernaast liggende 18e eeuwse notariswoning in gebruik als raadhuis.

In 1794 verloor het Land Ravenstein haar zelfstandigheid en trad er een overgangsfase in, waarin het gebied achtereenvolgens tot de Franse Republiek, de Bataafse Republiek, Het Koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon en het Franse Keizerrijk van keizer Napoleon Bonaparte behoorde.
In 1815 verloor het Land van Ravenstein definitief haar ‘status aparte’ en werd het uiteindelijk onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Onder Nederlands bestuur werd het kasteel in 1818 tot en met de fundamenten gesloopt, slechts de Kasteelsepoort naar de “Voorburcht” bleef ongemoeid.

 

Economie

De opname in Nederlands staatsverband betekende aanvankelijk nog geen economische opbloei. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw maakte Ravenstein een nieuwe bloeiperiode door dankzij de ligging aan een spoorlijn en de komst van industrie. De spoorlijn en de spoorbrug werden in 1874 geopend, het station Ravenstein werd in 1881 geopend. Ook de Maas bood transportmogelijkeden.

Na 1860 begonnen zich bedrijven te ontwikkelen buiten het eng door vestingwerken omsloten stadje. Het betrof een koren- en schorsmolen, een gasfabriek uit 1867, een boterfabriek uit 1876 en een smederij. In 1857 werd een korenmolen gebouwd op het bastion Utrecht, die in 1863 van stoomtuig werd voorzien. In 1852 startte de schoenmakerij van Suermondt die tot de RAVO-fabriek zou uitgroeien tot de fabriek in 1982 werd gesloten. Het leerlooierijhuisje vormt hier nog een herinnering aan.

De firma Meulemans begon te Herpen. In 1864 stelde hij aldaar een windmolen in bedrijf die in 1873 uitgebreid werd met een stoommachine. In 1886 verplaatste hij het bedrijf naar Ravenstein, vanwege de betere transportmogelijkheden. Aanvankelijk hield hij zich daar vooral met handel bezig maar in 1904 werd er een motor geplaatst die de maalderij en graanzuiveringsmachines aandreef. Dit alles ontwikkelde zich tot het mengvoederbedrijf dat ook tegenwoordig nog bestaat. Nu onder de naam De Heus.